L.S.,

Met meer dan enige verbazing las ik de concept kaderbrief 2016. Bijgaand alvast enkele vragen.

  1. Op pag. 10 staat de curieuze zin ”De huurprijs per vierkante meter v.v.o. wordt (…) jaarlijks verhoogd met maximaal de inflatie, daarnaast tot en met 2022 daarenboven met 3,5%.” Dit leidt na zeven jaar tot een huurprijsverhoging van minstens 27%. Op pagina 14 staat dat de kale huurprijs voor de faculteiten nooit meer dan 12% van de omzet van de UvA mag bedragen. Op pag. 28 staat iets anders: “Het beslag van de (kale) huisvestingslasten op de universitaire middelen moet door de combinatie van deze trendmatige prijsstijging en de daling van het aantal meters binnen de bandbreedte van 10-12% blijven van de totale lasten. Voor de faculteiten ligt deze huurquote gemiddeld op ongeveer 6-7%. “ Om welk percentage voor de faculteiten gaat het nu eigenlijk? Om 12%, om 10-12% of om 6-7%? Hoe is in de begroting te controleren dat, welk percentage ook is bedoeld als “Chinese muur”, dit percentage niet zal worden overschreden bij deze excessieve huurstijging? Kan er worden toegelicht waar de excessieve stijging aan te wijten is?
  2. Op pag. 12 staat dat in het nabije verleden arbeidsvoorwaardengelden (lees: ons loon) gebruikt zijn om de studiepuntprijs te verhogen. Moet men hieruit opmaken dat er de facto een loonsverlaging is doorgevoerd om de studiepuntprijs niet te drastisch te verlagen? En dat dan ook nog op basis van te somber gemaakte cijfers: zie verderop bij 6. Is het personeel ooit gevraagd hierin toe te stemmen?
  3. Op pag. 12 staat dat de UvA de “gevraagde” (door wie?) voorinvestering op de vanaf 2018 verwachte Bussemaker-gelden al gedaan heeft , door o.a. investeringen in UvA-matching , UvA-Q en digitaal toetsen. Het is teleurstellend dat er niet geïnvesteerd is in meer docenten en een ruimere normering van de uren voor onderwijs en onderzoek. De werkdruk is voor het wp het grootste probleem. Toch koos de UvA, kennelijk zonder afweging, uitsluitend voor meer digitaliseringen en meer monitoring van docenten en niet voor het geven van meer ruimte aan docenten. Er staat ook: “Voor 2016 en 2017 wil de UvA jaarlijks M€ 4 extra voorinvesteren”. Is het een idee om bijvoorbeeld de normering van 23 uur en 42 minuten voor begeleiding van een masterscriptie, die nu bij Sociale Wetenschappen (FMG) geldt, eens met een royale 18 minuten op te hogen? Hopelijk wordt er de komende jaren beter afgewogen en kunnen keuzes dan ook eens uitvallen ten gunste van de docenten, aangezien zij de belangrijkste factor zijn in het geven van goed onderwijs.
  4. Op pag. 12 staat een stukje over “Beheersing van indirecte kosten.” Enerzijds staat er: “Bij de prestatieafspraken is er voor gekozen geen extra besparing op de overhead op te nemen, in de verwachting dat waar besparingen mogelijk zijn, ook nieuwe vormen van ondersteuning gericht op kwaliteit wenselijk zijn.” Dat doet je de verzuchting ontsnappen: ging dat ook maar zo met de studiepuntprijs of het aantal begeleidingsuren. De studiepuntprijs immers gaat alleen maar omlaag. Daarna staat er echter:” In onderling overleg tussen faculteiten en diensten zijn mogelijkheden in kaart gebracht om de indirecte kosten, de overhead, in de komende jaren binnen de UvA wel verder te verlagen. Het gaat hierbij zowel om kansen bij de diensten, in de ondersteuning bij faculteiten en bij de staf. De doelstelling is om vanaf 2018 jaarlijks in totaal M€ 5 te besparen.” De inhoud van beide citaten lijkt moeilijk met elkaar te rijmen. Kan hier opheldering worden verschaft?
  5. Op pag. 13 staat onder “Verbeteren transparantie en begrotingskwaliteit”: “Op basis van de ervaringen van afgelopen jaren is duidelijk dat er elk jaar een groot verschil is tussen het in de begroting (en prognoses) verwachte resultaat en het daadwerkelijke resultaat van de UvA. Een risico dat kosten oplopen, wordt als zekerheid verwerkt en een kans op meer inkomsten wordt uit voorzichtigheidsoverwegingen buiten de prognose gelaten. Op basis van de ervaringen van de afgelopen jaren is dit effect ongeveer M€ 9 per jaar: M€ 3 als gevolg van niet begroten van loon- en prijscompensatie in de rijksbijdrage en M€ 6 vanwege te conservatieve begrotingen van faculteiten. Begrote tekorten blijken zich uiteindelijk vaak niet voor te doen. Dit brengt het risico met zich mee dat verkeerde beslissingen worden genomen, omdat deze beslissingen worden gebaseerd op een begroting waarin een groot tekort wordt gepresenteerd (zoals de begroting 2015). Als dit tekort zich in de praktijk niet voordoet, mist de UvA kansen. Voor de begroting 2016 is het doel om met een beter onderbouwde (meerjaren) begroting te komen, die een realistischer beeld geeft op het werkelijke tekorten in de komende jaren.”

Moeten we hieruit opmaken dat het UvA-beleid was om ons vele jaren lang gedurende het lopende  jaar schrik aan te jagen met dreigende tekorten, terwijl aan het eind van al die jaren er telkens ineens weer geld over was. Dat overschot mocht dan, althans bij de FMG, alleen incidenteel worden uitgegeven, vooral niet aan vaste aanstellingen, vooral niet aan ruimere onderwijsnormen, want …..nieuwe tekorten dreigden natuurlijk alweer. Wordt dit bedoeld met de zin: “Dit brengt het risico met zich mee dat verkeerde beslissingen worden genomen (…).”? Zo niet, welk risico op welke verkeerde beslissingen wordt dan wel bedoeld?

  1. Op pag. 13 staan zes regels over Solvabiliteit II hoger dan 30%. Te lezen valt: “De interne solvabiliteitsnorm is naar aanleiding van de signaleringsgrens van de Onderwijsinspectie verhoogd van 20% naar 30%. Bij aanvang van het Huisvestingsplan is gekozen voor een minimale solvabiliteit van 20%, die voldoende werd geacht om eventuele financiële risico’s op te vangen. Op basis van de afspraken met financiers is voor de UvA een nog lagere solvabiliteit van 15% toegestaan.” De grens is verhoogd vanwege de ervaringen met Amarantis. Die gaven reden tot grotere voorzichtigheid met onderwijsinstellingen die veel bouwden. De UvA beroept zich nu het feit dat haar financiers, waaronder de beruchte Deutsche Bank, een nog lagere solvabiliteit toestaan. De vraag is wat de UvA daarvoor in ruil heeft gegeven en/of ooit zal moeten geven. In de Risicoparagraaf 1.6 is hierover niets te vinden.
  2. Op pag. 15 staan de op pagina 13 ten doel gestelde besparingen al ingeboekt. Samen met een “nauwkeuriger manier” van begroten leidt dit ertoe dat solvabiliteit van de UvA “Gedurende de gehele planperiode (…) nu boven de (…) ” norm van de UvA van 30% blijven.” Dus: wat nauwkeuriger begroten en een geplande besparing alvast inboeken en het onderschrijden van de 30% grens is opgelost. En dan is even eerder ook nog eens gesteld dat de UvA zelfs met 15% solvabiliteit al staande kan blijven. Is het allemaal zo riant en zo simpel? Minder dan een jaar geleden was het dat niet.
  3. Op pag. 9 is sprake van een recente interne audit? Gaarne bronvermelding en jaartal.

Mvg,

René Hulst

21.7.2015