Wat mij opvalt bij alle beweging in de academische wereld van de laatste tijd is dat er een enorme olifant roerloos in de huiskamer staat, waar Science in Transition, H.Nu, de Nieuwe Universiteit, Humanities Rally, Rethink UvA en de vele tientallen artikelen en blogs die ik heb gezien omheen schuifelen zonder hem ook maar op te merken. De analyses van wat er mis is met de hedendaagse universiteit verschillen op onderdelen en wat accenten betreft, maar een algemene teneur is duidelijk: de academische gemeenschap heeft te weinig zeggenschap over het werk dat aan universiteiten verricht wordt. Managers maken de dienst uit, en aandacht voor academische kwaliteit wordt overwoekerd doordat men zich blind staart op produktiecijfers: aantallen publicaties in het onderzoek, en aantallen studenten die in zo kort mogelijke tijd door hun studie gejaagd moeten worden. Dit is het spook van de neoliberale universiteit, die als een bedrijf wordt geleid, waar rendementsdenken heerst boven academische waarden. De acties en manifesten waar nu zo vele academici hun steun aan betuigen zijn gericht op de terugkeer of (als men de realiteitszin heeft om te beseffen dat zoiets nooit bestaan heeft) het instellen van een democratische universiteit waar niet geld en managers maar de leden van de academische gemeenschap het voor het zeggen hebben.

 

De olifant: rangen en standen

De bij dit alles onaangeroerde olifant is het kastenstelsel dat aan de Nederlandse universiteiten bestaat. Dit stelsel is een overblijfsel uit andere tijden, maar het is ook een wezenlijk onderdeel van een systeem waarvan de effecten nu als een probleem worden gezien: de focus op hoge aantallen publicaties, het gebrek aan aandacht voor onderwijs, het verlies van het verband tussen onderwijs en onderzoek. Omdat de olifant wegens zijn omvang en nabijheid klaarblijkelijk onzichtbaar blijft, zal ik hem kort beschrijven.

Wat nu alom romantisch wordt omschreven als de ‘academische gemeenschap’, bestaand uit twee groepen: docenten en studenten (waar de managers dan de vijanden van zijn), is in feite veel heterogener. Het wetenschappelijk personeel is namelijk ingedeeld in rangen, net zoals bij de politie en het leger. De ongelijkheid tussen deze rangen is groot, zowel materieel (salaris, faciliteiten), institutioneel (macht, invloed), als cultureel (status, aanzien).

Het stelsel is zo ingericht dat alleen leden van de hoogste kaste, de hoogleraren, als volwaardige academici kunnen functioneren. Niet alleen verdienen hoogleraren het meest, en zijn zij de enigen die in de peperdure nieuwbouw waar de managers zo dol op zijn nog een eigen werkkamer hebben, maar ook hebben zij het exclusieve recht om als promotor op te treden. Als er beslissingen moeten worden genomen over het aanstellen van promovendi, gebeurt dat onder professoren. Benoemingscommissies voor ander wetenschappelijk personeel worden standaard voorgezeten door hoogleraren. De meeste hoge bestuursfuncties aan universiteiten (decaan, onderzoeksdirecteur, afdelings­voorzitter) staan alleen open voor hoogleraren, evenals lidmaatschap van sommige adviesorganen; bij de UvA zijn dit de senaat (‘het geweten van de universiteit’), en, niet toevallig, de universitaire onderzoekscommissie. Bij de Faculteit Geesteswetenschappen (FGW) aan de UvA, waar de huidige protesten zijn begonnen, bestaat een ‘hooglerarenberaad’, waar onder meer het ‘hooglerarenplan’ wordt besproken, zonder dat ander wetenschappelijk personeel hierbij betrokken is. Bij NWO komt het geregeld voor dat subsidieaanvragen formeel uitsluitend door hoogleraren kunnen worden ingediend. En bijna 90% van het wetenschappelijke personeel is geen hoogleraar – die staan bij dit alles buitenspel.

 

Het kastenstelsel zit diep tussen de oren

Wat prestige en status betreft is de academische wereld niet anders dan elke hiërarchische organisatie of maatschappij. Wat leden van de hoogste kaste doen en zeggen heeft per definitie meer gezag dan wat lager geplaatsten naar voren brengen. De hoogleraarstitel brengt niet alleen materiële voordelen en meer invloed; deze levert ook een onzichtbaar maar door alle betrokkenen ervaren aura van eminentie dat de drager van de titel omgeeft. Een voorbeeld ter illustratie: een visitatiecommissie, uiteraard voorgezeten door een hoogleraar omdat anders de ‘zwaarte’ van de commissie onvoldoende zou zijn, schrijft een lovend rapport over een opleiding. Er is maar één kanttekening: de commissie vindt het jammer dat de coördinatie van de opleiding, die zij zojuist als uitstekend heeft gewaardeerd, niet ‘op het niveau’ van hoogleraar wordt uitgevoerd. Als een visitatiecommissie zoiets opmerkt, kijkt niemand daarvan op. Wat hoogleraren doen, heeft meer niveau dan wat anderen doen, ongeacht de reële kwaliteit van hun werk. Het is een zelden weersproken geloof dat op Nederlandse universiteiten breed wordt aangehangen.

 

Het kastenstelsel is rigide

Als gevolg van het kastenstelsel werken aan Nederlandse universiteiten duizenden mensen die over grote wetenschappelijke kwaliteiten beschikken, maar die in hun eigen werkomgeving niet voor vol worden aangezien. Veel van deze mensen zijn internationaal vermaarde onderzoekers die aan de top van een vakgebied werken; vaak zijn het mensen die een belangrijke rol spelen in de organisatie van het onderwijs. Het komt geregeld voor dat zulke personen in het buitenland moeten uitleggen waarom (of wijselijk verbergen dat) ze als ‘assistant professor’ werken. Ze zijn autoriteiten op hun gebied, ze zitten in de redactie van alle belangrijke tijdschriften – hoezo dan ‘assistant professor’, een beginnersfunctie? Dat is omdat het Nederlandse kastenstelsel rigide is; het bestaat uit een zogenaamd ‘functiegebouw’ waarvan precies is vastgelegd (als we alleen naar de vaste banen kijken) uit welke percentages hoogleraren (HL), universitaire hoofddocenten (UHD), universitaire docenten (UD) en docenten (D) het bestaat. Hoewel er verschillen zijn per universiteit en faculteit, hangen er meestal betonnen plafonds tussen de rangen; doorgroeien van een lagere rang naar een hogere kan alleen als er een stoel vrij komt. De grootste verdieping in dit bizarre gebouw is voor UD’s, een term die vaak (slecht) vertaald wordt door ‘assistant professor’. Zo komt het dat een groot deel van de Nederlandse academici een ‘assistent’ status heeft, die vaak tot hun pensioen voortduurt.

 

Onderwijs wordt laag gewaardeerd

Een ander met het kastenstelsel samenhangend verschijnsel heeft ernstiger gevolgen. Dit is de lage waardering die het geven van onderwijs heeft. Hoe hoger men zich in het functiegebouw bevindt, hoe meer men wordt beloond met tijd voor onderzoek. Aan de FGW bij de UvA zijn de percentages als volgt: wie tot de onderkaste van docenten behoort moet 80% van de werktijd aan onderwijs besteden; UD’s 55%, UHD’s 45% en hoogleraren 35%. Hierbij komt dat het in Nederland nog nooit is voorgekomen dat iemand op basis van goede prestaties in het onderwijs hoogleraar is geworden. Om tot de hoogste kaste te kunnen toetreden moet je jarenlang hard werken en goed zijn in je vak, maar in het bijzonder zijn twee dingen vereist: ten eerste een sterk onderzoeks-cv, dat wil zeggen veel en als het even kan ook goede publicaties, en ten tweede succes in wat altijd genoemd wordt het ‘binnenhalen’ van subsidies van NWO of ERC – subsidies voor onderzoek wel te verstaan. Aan capaciteiten op onderwijsgebied wordt bij een sollicitatie naar een hoogleraarspost wel wat lippendienst bewezen, maar het telt niet echt: het zijn de onderzoekers die hoogleraar kunnen worden, niet de onderwijzers.

Een jonge ambitieuze wetenschapper die de ratrace om het hoogleraarschap wel wil aangaan, doet er dan ook verstandig aan de tijd en moeite die het geven van onderwijs kost zo veel mogelijk te beperken. Je moet publiceren en geld binnenhalen, anders kom je er niet. Hetzelfde geldt voor de overige taken die aan een onderwijsinstelling vervuld moeten worden: lid zijn van een opleidingscommissie of een examencommissie, coördinatie van vakken en opleidingen, een bijdrage leveren aan het bestuur in medezeggenschapsorganen – het zijn allemaal taken die wel veel tijd kosten maar je loopbaan niet verder helpen. Zo werkt het kastenstelsel de onderwaardering van het onderwijs (en van noodzakelijke maar als minder interessant beschouwde taken) in de hand; daar zijn helemaal geen managers voor nodig.

 

Publicatiedruk via het kastenstelsel

Ook wat de publicatiedruk betreft kunnen de managers (als we het stereotype van op hoge aantallen beluste neoliberale cijferfetishisten in dit verband maar even hanteren) op de volle medewerking van het kastenstelsel rekenen. De output financiering waar nu, overigens terecht, over geklaagd wordt, is namelijk op het onderzoek maar beperkt van toepassing. Het geld dat door het ministerie voor onderzoek wordt betaald in de eerste geldstroom, d.w.z. rechtstreeks aan universiteiten, bestaat uit een ongedifferentieerd bedrag (‘lump sum’) en uit een toeslag op behaalde diploma’s, dus via ‘prestaties’ in het onderwijs. Met uitzondering van proefschriften, die inderdaad per stuk door het ministerie worden afgerekend, worden publicaties daarom vooral geteld als het gaat om sollicitaties voor wetenschappelijke functies. Hoe indrukwekkender de publicatielijst, hoe groter de kans op een (schaarse) vaste baan, en hoe hoger de stoel zich bevindt in het functiegebouw, hoe belangrijker de publicatielijst.

 

Universiteiten lijken niet op bedrijven

Wie afgaat op de modieuze managementspeak die op universiteiten niet van de lucht is (‘full costing model’, ‘key performance indicators’), kan gemakkelijk concluderen dat deze als bedrijven bestuurd worden. Maar het is kortzichtig om niet op te merken dat achter deze business façade een uiterst ouderwetse, hiërarchische, door en door ambtelijke organisatie schuilgaat, die in niets lijkt op een modern kennisintensief bedrijf. Stel je een advocatenkantoor voor waar men werkt met een rangenstelsel van vaste posities als advocaat, halfwas-advocaat, assistent-advocaat, en hulp-assistent-advocaat, waarbij 1 op de 10 echt advocaat is, en de rest, die onder leiding van de advocaten werkt, alleen advocaat kan worden als er een vaste positie vrijkomt – een lachwekkend en disfunctioneel bedrijf, dat vermoedelijk snel failliet is.

 

Kastenstelsel blijft buiten beeld

Natuurlijk is het kastenstelsel niet de oorzaak van alle, of zelfs de meeste problemen waartegen de protesten gericht zijn. De steeds maar toenemende eisen die de overheid aan academici stelt om alles wat zij doen bureaucratisch te verantwoorden hebben weinig verband met het kastenstelsel. Hetzelfde geldt voor het ‘rendementsdenken’, dat wil zeggen de druk vanuit Den Haag om lang studeren tegen te gaan, en om ‘onrendabele’ studies op te heffen. Ook het absurd hoge aantal tijdelijke aanstellingen aan universiteiten (ongeveer 60% van het wetenschappelijk personeel, als promovendi worden meegerekend) is vooral te wijten aan het steeds groter wordende aandeel van de tweede geldstroom (NWO, ERC) in de financiering. Het feit dat steeds minder mensen een aanstelling hebben voor zowel onderwijs als onderzoek is hier ook grotendeels een gevolg van: promovendi en postdocs (die in principe alleen onderzoek doen) vormen samen ongeveer de helft van al het wetenschappelijk personeel (in fte).

Toch is het vreemd dat in de acties voor een moderne, democratische universiteit het kastenstelsel volledig buiten beeld blijft. Op de website van H.Nu wordt een nieuwe wet verlangd die onder meer vastlegt dat er “professionele zeggenschap van de werkvloer over de inhoud van onderwijs en onderzoek” bestaat. Dat is fraai, maar hoe kun je over het hoofd zien dat die werkvloer niet waterpas is? Of anders gezegd, dat de werkvloer waarop onderwijs en onderzoek wordt verricht, zich op verschillende verdiepingen bevindt, waarbij de zeggenschap sterk onevenredig verdeeld is ten gunste van de hoogste werkvloer? Een academische gemeenschap die beslist over de inhoud van onderwijs en onderzoek is een mooi ideaal, maar het verdraagt zich slecht met de hiërarchische apenrots waarop deze gemeenschap zich in feite bevindt. Wie serieus wil toewerken naar een democratische universiteit zal daarom moeten proberen om het kastenstelsel af te schaffen.

 

Hoe het kastenstelsel af te schaffen

Het kastenstelsel is echter verankerd in twee structuren die moeilijk te veranderen zijn: de eerste is het ambtenarenrecht, en de tweede is de cultuur in de academische wereld. Binnen de beperkingen van deze structuren zijn er twee dingen die je kunt doen die de ergste nadelen al verzachten, en die op termijn ook kunnen bijdragen aan de verandering van die structuren. Het eerste is: schaf privileges voor hoogleraren af, in het bijzonder het ius promovendi, zodat elk gekwalificeerd lid van de wetenschappelijke staf promotor kan zijn. In de praktijk wordt niet zelden het echte werk (begeleiden van promovendi) al door niet-hoogleraren gedaan, en het zou passender zijn bij een echte meritocratie, en ook veel doelmatiger, als de promotie dan ook wordt verricht door degene die dit werk doet. Op veel plaatsen in het buitenland is het archaïsche principe dat alleen hoogleraren promotierecht hebben al lang verlaten. Zeggenschap over de inhoud van het onderzoek via promotiebegeleiding en beslissingen over de aanstelling van promovendi komt op die manier veel breder in de academische gemeenschap te liggen, en wordt niet gebaseerd op rang, maar op expertise, zoals het hoort. Andere privileges, zoals het lidmaatschap van bepaalde raden en uitnodigingen voor diners waar alleen hoogleraren welkom zijn, zijn wellicht te begrijpen als restanten van een traditie, maar lijken steeds meer op een beschamende vorm van apartheid in een moderne universiteit.

Het tweede dat je kunt doen is het slopen van het functiegebouw. In ambtelijke termen heet dit dat het formatiebeginsel wordt vervangen door het loopbaanbeginsel. In plaats van vast te leggen welke functies er in een faculteit bestaan en daar via sollicitatieprocedures mensen bij te zoeken, neem je mensen aan op basis van kwaliteiten en potentieel, en bepaal je vervolgens in welke rang ze thuishoren. Als ze zich daarna verder kwalificeren, meer ervaring opdoen en beter worden in hun vak, komen ze vanzelf, uiteraard na voldoende toetsing, in een hogere rang terecht. In zo’n stelsel is het verband tussen rang enerzijds en kwaliteiten en verdiensten anderzijds veel rechtstreekser dan wanneer je uitgaat van een functiegebouw. Anders dan op verschillende plaatsen in het buitenland, regeert echter, op enkele uitzonderingen na, het formatiebeginsel onverkort op Nederlandse universiteiten.

 

Weg met rangen

Uiteindelijk horen rangen helemaal niet thuis op een universiteit – dat is meer iets voor organisaties waarin een heldere commandostructuur functioneel is. Onderwijs en onderzoek, en degenen die er van profiteren en er voor betalen, dat wil zeggen studenten en de samenleving, zijn meer gebaat bij een situatie waarin alle academici zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen voor hun instelling en samenwerking voorop stellen, dan bij een hiërarchische organisatie waarin werken voor de eigen winkel voor de individuen beter loont. Die situatie is makkelijker te realiseren als alle wetenschappers in een gelijkwaardige positie verkeren, in principe altijd onderzoek en onderwijs combineren, en overige taken, ook de minder aantrekkelijke, in collegiaal overleg verdelen. Dat hoeft helemaal niet te betekenen dat er geen verschillen in beloning op basis van ervaring en prestaties bestaan, of dat een universiteit geen oog heeft voor uitzonderlijke talenten die excelleren op hun vakgebied – geef ze prijzen, onderscheidingen, extra salaris en faciliteiten die ze in staat stellen om te doen waar ze zo goed in zijn. Maar het bestaan van rangen is nergens voor nodig, en doet meer kwaad dan goed.