Het CvB is ertoe overgegaan lippendienst te bewijzen aan transparantie en democratie: de Kaderbrief 2016 (waarin de financiële kaders voor het beleid van komend jaar uiteen worden gezet en toegelicht) is online geplaatst zodat alle studenten en docenten hierop suggesties kunnen leveren. Door dit echter in de zomervakantie te doen en studenten de Brief niet per mail te sturen, kunnen de beleidsmakers ervan uitgaan dat ze met weinig inspraak rekening zullen moeten houden. Humanities Rally en De Nieuwe Universiteit hebben de Brief geanalyseerd en stellen vast dat de trend van de afgelopen jaren, ondanks alle onrust van het afgelopen jaar, wordt voortgezet: er wordt doorgegaan met bezuinigen, het primaat van Onderwijs en Onderzoek staat nog altijd onder druk vanwege vastgoedavonturen en het beleid blijft gericht op het verhogen van studierendement in plaats van kwaliteit.

Bezuinigingen
De verdeling van financiële middelen wordt nog steeds uitgevoerd op basis van kwantitatieve output, waarvan de indicatoren de aantallen eerstejaars-inschrijvingen, diploma’s (nominaal+1), studiepunten en promoties zijn. Door eerdere bezuinigingen op de FGw is het aantal promoties gedaald. Hierdoor slinken echter de budgetten verder, zodat verdere bezuinigingen als noodzakelijke oplossing worden gepresenteerd (Kaderbrief p. 28). Hiermee wordt op den duur een neerwaartse spiraal ingezet die het potentieel verwoestende effect van deze vorm van financiering aantoont. Op de FGw is het resultaat een structurele bezuiniging (verbloemd als “ombuiging”) van 8,1 miljoen euro. Het is te verwachten dat Onderwijs en Onderzoek het komende jaar zullen lijden.

De negatieve effecten van financiering op basis van zulke volatiele factoren als aantallen eerstejaars-inschrijvingen en behaalde studiepunten en diploma’s lijken tegelijkertijd welbekend te zijn aan de beleidsmakers, want het AMC, de ACTA en AUC krijgen hun financiële middelen op historische basis (Kaderbrief p. 7). Bovendien worden de mogelijk positieve effecten van de outputfinanciering (meer geld in tijden van hogere output) teniet gedaan doordat de Faculteiten hun geld niet mogen opsparen in anticipatie op potentieel dalende studentenaantallen. In elk geval een gedeeltelijke verdeling op historische basis voor alle Faculteiten is mogelijk en wenselijk.

Overigens is ook niet duidelijk op basis van welke berekening de bezuinigingen van 8,1 miljoen op de FGw noodzakelijk zouden zijn. Berekend op basis van de gegeven sleutel in de Kaderbrief en de verwachte cijfers voor 2016, is er op onderwijs slechts een tekort van ongeveer 2 miljoen, wat niet in de buurt komt van de als structurele noodzaak gepresenteerde 8,1 miljoen. De Kaderbrief schiet hopeloos tekort wanneer bezuinigingen niet met heldere cijfers onderbouwd kunnen worden. Dezelfde onduidelijkheid geldt voor de bezuinigingen op de FdR. Wat is de noodzaak daarvan? In de Kaderbrief wordt in de tabel op pagina 18 namelijk enkel een stijging voorspeld van de genoemde financieringsindicatoren en wordt er geen tekort aangegeven. Volgens de logica van het allocatiemodel zou dit juist tot een verhoging, niet een reductie van middelen moeten leiden.

Waar de beleidsmakers kennelijk hun hand er niet voor omdraaien om miljoenenbezuinigingen door te voeren op Onderwijs en Onderzoek, kunnen besparingen op de overhead alleen met een “aanmerkelijke inspanning” en ook alleen ergens in de komende jaren gerealiseerd worden (Kaderbrief p. 31). Bovendien is het volkomen onduidelijk waarom deze bezuinigingen voornamelijk op facultair niveau en niet op centraal niveau uitgevoerd kunnen worden, en waarom de door de besparingen vrijgekomen middelen worden ingezet voor andere indirecte kosten in plaats van Onderwijs en Onderzoek is eveneens raadselachtig.

Onduidelijkheden
De Kaderbrief is een poging tot het verschaffen van meer helderheid. Toch blijven veel dingen onduidelijk. Zo is bijvoorbeeld in het jaarverslag 2014 de volgende opmerking te lezen: “uit recente herberekening blijkt dat er meer middelen nodig zijn om de volledige Binnenstadscampus te realiseren dan in de oorspronkelijke planvorming was bedacht.” Maar hoeveel meer? En waarom staat dit niet in de kaderbrief? Wat zijn de gevolgen van deze noodzaak tot meer middelen dan gepland? Verder streeft de meerjarenbegroting er tot 2019 naar de Faculteiten een nulresultaat te laten realiseren. Vastgoed blijft echter dramatische verliezen draaien: van ca. -20 000 tot ca. -12 000 (Kaderbrief p. 11). Waarom geldt hier een andere eis? Waarom is het strikt noodzakelijk dat de Faculteiten een nulresultaat behalen (desnoods d.m.v. bezuinigingen) terwijl Vastgoed hiervan gevrijwaard is en wat is het gevolg hiervan?

De Kaderbrief geeft toe dat begrotingen vaak zo onnauwkeurig worden opgesteld dat er in werkelijkheid meer geld beschikbaar is dan geraamd (Kaderbrief p. 13). In 2014 is er bijvoorbeeld duidelijk meer geld overgebleven. Waren in het licht van onnauwkeurig begrotingswerk de bezuinigingen op de FGw en FdR überhaupt wel noodzakelijk?

In de kaderbrief is te lezen dat “De UvA geeft meer middelen uit dan zij binnenkrijgt en deed daar al een (voor) investering mee in de gevraagde doelen. Faculteiten zal als onderdeel van de begroting 2016 gevraagd worden concreet aan te geven welke uitgaven daar reeds plaatsvonden of nu extra worden gedaan die te relateren zijn aan de gevraagde voorinvestering” (Kaderbrief p. 28). Uit deze passage kan worden opgemaakt dat de UvA geen inzicht heeft in hoe de voorinvesteringen zijn gedaan, of dat ze überhaupt zijn gedaan, terwijl op pagina 12 staat dat er voor de UvA reeds voorzien was in verbeteringen op dit gebied door verhoging van het aantal contacturen in het eerste bachelorjaar en door uitvoering van de maatregelen studiesucces, waaronder de investeringen in UvA Matching en UvA Q (UvA Matching wordt hier opgevoerd als investering in onderwijskwaliteit). Hoe is het mogelijk dat de UvA investeert met geld dat er niet is en vervolgens als dat toch gedaan wordt, niet weet waar dat geld heen is gegaan?
Genoemde voorinvesteringen worden gedaan vooruitlopend op de financiële middelen die vanaf 2018 zullen vrijkomen in verband met de invoering van het leenstelsel (verbloemd als “studievoorschot”). Hieromtrent bestaat veel onduidelijkheid in de Kaderbrief. Zo staat er dat er 6.2 miljoen structureel ten goede komt aan het onderwijsbudget vanaf 2018, maar in de factsheet waarnaar verwezen wordt staat dat er gemiddeld 17 miljoen vrijkomt per universiteit. Hoe wordt de gigantische discrepantie tussen deze twee bedragen verantwoord? Op basis van de kaderbrief zou er bovendien 4 miljoen beschikbaar zijn voor de voorinvesteringen, op basis van het jaarverslag 2014 (p.148) staan echter cijfers die dit tegenspreken. Waaruit wordt deze extra voorinvestering dan gedaan? Waarom wordt de 6.2 miljoen die verwacht wordt per 2018 verwerkt in de begroting terwijl in de Risicoparagraaf (Kaderbrief p. 15) staat dat er onzekerheid is over de mate waarin de middelen voor het studievoorschot ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden? Welk effect hebben de voorinvesteringen op de daadwerkelijke uitkering van het studievoorschot? Worden de voorinvesteringen terugbetaald vanuit de middelen voor het studievoorschot, zo niet, waaruit wordt het dan betaald?

De Kaderbrief verklaart zowel de kosten als de baten aan de Faculteiten over te dragen, d.w.z. de Faculteiten krijgen middelen toebedeeld en hebben de verantwoordelijkheid voor alle kosten, zodat wetenschappers zelf zouden kunnen bepalen welke middelen waarvoor worden ingezet (Kaderbrief p. 11). Deze schijnbare autonomie wordt echter vanuit centraal niveau ondermijnd doordat de kosten worden verhoogd maar de baten gelijk blijven. Het bestuur berekent aan de Faculteiten een verhoging van de huurprijs per vierkante meter door van 3,5% per jaar tot 2019, die bovenop de inflatie komt. Door tegelijkertijd de tarieven onderwijs over de jaren heen gelijk te houden, wordt er hier geen rekening gehouden met de inflatie (Kaderbrief p. 18). Dit zou een effect zijn van het streven van de UvA om stabiele prijzen in het allocatiemodel te hebben, zodat Faculteiten weten waar ze in de toekomst op kunnen rekenen (Kaderbrief p. 12). In werkelijkheid is dit echter een bezuinigingsmaatregel, omdat de inflatiecorrectie wel wordt toegepast op de huurprijs en daarbovenop de huurprijs stijgt maar de tarieven, dus de baten, voor de Faculteiten gelijk blijven (Kaderbrief p. 31). In plaats van dat de autonomie van de Faculteiten gegarandeerd is, wordt hen dus in feite middels de volledig ongecompenseerde huurverhoging geld afgetroggeld dat terugvloeit naar het centrale niveau – geld dat bestemd is voor Onderwijs en Onderzoek en waarover de Faculteiten vrije beschikking zouden moeten hebben.

Door de huurprijzen drastisch te verhogen gedraagt het CvB zich feitelijk als een soort huisjesmelker. De motivering van de huurverhoging ligt vermoedelijk in de solvabiliteitseis van de Onderwijsinspectie, die bij 30% ligt. De opmerking in de Kaderbrief dat “met financiers” een solvabiliteit van 15% is afgesproken, is in het licht van de door de Onderwijsinspectie verhoogde eis moeilijk te plaatsen. Dat bij aanvang van het Huisvestingsplan een solvabiliteit van 20% als voldoende werd ingeschat om eventuele risico’s op te vangen is nu juist de crux (Kaderbrief p. 13). Want hoe wordt de solvabiliteit in stand gehouden? Gezien de middelen die nodig zijn voor de realisering van de megalomane vastgoedprojecten waarin de UvA zich heeft gestort, moet ook het eigen vermogen vergroot worden om de solvabiliteit in stand te houden. Bezuinigingsmaatregelen zoals huurverhoging dragen daartoe bij, maar verloochenen het primaat van Onderwijs en Onderzoek.

De Kaderbrief verzuimt te vermelden waar het geld vandaan komt voor de compensatie via het budget voor de UB (Kaderbrief p. 32) en maakt überhaupt geen gewag van de activiteiten van de UvA Holding, die alle bezweringen van het CvB ten spijt wel degelijk invloed hebben op de financiële situatie van de UvA. Ook wordt uit de Kaderbrief niet duidelijk wat precies het Treasurybedrijf is en waarom de waarde daarvan gestaag daalt (Kaderbrief Tabel 3, p. 11; tabel 5 p. 14). Volgens de Kaderbrief zelf moet deze daling het gevolg zijn van een daling van uitbetaalde rente door het Vastgoedbedrijf en/of een verhoging van de te betalen rente over leningen (Kaderbrief p. 35). Wat
precies veroorzaakt deze daling? Waar zijn de cijfers die dit inzichtelijk maken?

Aangezien studenten en docenten zijn opgeroepen vragen te stellen en suggesties te doen, verwachten we dat de vragen die in deze brief naar voren zijn gekomen naar tevredenheid beantwoord zullen worden en stellen wij concreet voor in de kosten van Bureau Communicatie te snijden, vooral met betrekking tot woordvoerders. Wij willen onze bestuurders inschatten als capabel genoeg om één van hun primaire taken, namelijk het communiceren van hun beleid aan de academische gemeenschap, zelf op zich te nemen.
Wij – de academisch gemeenschap – zullen ons op alle mogelijke manieren blijven inspannen de kwaliteit van ons Onderwijs en Onderzoek te waarborgen en te behoeden voor destructieve bezuinigingsmaatregelen.

Humanities Rally
De Nieuwe Universiteit
ReThink UvA
University of Colour